Het Leven der Dieren, Hoofdstuk 8: De Vinduikers [Kindle-editie]

De Vinduikers of Pingoeïns verschillen zeer van alle overige leden hunner klasse. Zij zijn nog het naast verwant aan de Stormvogels, maar herinneren op het eerste gezicht wel eenigszins aan de Dolfijnen en de Visschen. Hun gestalte zou kegelvormig kunnen heeten, indien de romp in het midden iets dunner was. De hals is middelmatig lang, maar zeer dik, de kop klein, de snavel ongeveer zoo lang als het overige deel van den kop, recht, forsch gebouwd, hard, zijdelings een weinig samengedrukt en dikwijls met dwarsgroeven voorzien; de zijranden zijn scherp, de spits is eenigszins stomp. De pooten zijn hoogst eigenaardig van bouw; de vier teenen, waarvan de eerste of binnenste klein is, terwijl de drie overige door een zwemvlies verbonden zijn, hebben alle een voorwaartschen stand. De voorste ledematen gelijken eerder op vinnen dan op vleugels; hunne veeren zijn bijna tot schubben gevormd. Ook de gelijkmatige bekleeding van het overige lichaam en het maaksel van de dakpansgewijs, doch niet op vedervelden geplaatste veeren herinneren aan het schubbenkleed der Visschen; met recht zou men dus de Vinduikers “Vischvogels” kunnen noemen. De Pingoeïns, waarvan men achttien soorten onderscheiden heeft, vormen samen één familie (Aptenodytidae). Alle bewonen het zuidelijk halfrond, leven in de zee tusschen 30 en 75° Z.B. en bezoeken het land slechts gedurende den voortplantingstijd. De Koningspingoeïn of Reuzenpingoeïn (Aptenodytes Pennantii) heeft een langen, slanken, aan de spits flauw naar beneden gebogen snavel, die aan den wortel van de onderkaak en tusschen hare beide helften bevederd is; de forsch gebouwde voeten hebben een geheel bevederden loop en lange teenen, die zeer lange en stevige nagels dragen; de vleugels zijn lang, smal en vinvormig; de staart bestaat uit ongeveer 30 smalle, stijve, veerkrachtige veeren. De kop en de nek, de keel en de gorgel zijn donker bruinachtig zwart; achter het oor bevindt zich een dooiergele, langwerpig eivormige, overlangs gerichte vlek, die door een smalle streep aan de zijde van den hals verbonden is met de eveneens dooiergele voorvlakte van den hals; de gestreept leikleurig grauwe bovendeelen zijn van de grootendeels witte onderdeelen gescheiden door een smallen, zwarten band, die zich langs de zijden van den dooiergelen hals en de eenigszins geelachtigen bovenborst uitstrekt; de vleugels zijn overlangs bandvormig geteekend. De snavel is bruinzwart, de onderkaak met uitzondering van de spits grootendeels helder karmijnrood, de voet bruinachtig. Totale lengte 1 M. of meer, vleugellengte 35, staartlengte 8 cM

De auteur:Alfred Edmund Brehm
Isbn 10:B00JIVQTGG
Uitgeverij:Library of Alexandria
taal:Nederlands
Paperback boek:40
serie:Kindle-editie
gewicht Het Leven der Dieren, Hoofdstuk 8: De Vinduikers [Kindle-editie]:544 KB
Nieuwste boeken
© 2024 onlineinet.ru Algemene voorwaarden
BoekreCensies, of takken. Alle rechten voorbehouden.